Huis Nienhuys
Op de Herengracht 380-382 staat een overdadig gebouw uit 1891, ontworpen door architect Abraham Salm (1857-1915) als woonhuis voor de schatrijke tabaksplanter Jacob Nienhuys (1836-1927). De rijke buitenkant is in de stijl van de Franse kastelen langs de Loire en ook geïnspireerd door de villa van William Vanderbilt op 5th Avenue in New York. De beeldhouwwerken op de gevel werden vervaardigd door Johannes Franse (1851-1895, die ook het fronton en de beelden op het Concertgebouw maakte) en door Atelier Van den Bossche en Crevels (die ook de ornamenten op Spui 10A, het Barlaeus Gymnasium, het Centraal Station en de onderdoorgang van het Rijksmuseum maakten).
Rechts van het pand was een ingang waardoor koetsen het gebouw binnen konden rijden (er was een koetshuis achterin de tuin). In het huis vind je een centrale lichthal met een glazen koepel, een prachtige trap, plafondschilderingen en meer. Het interieur was uitgevoerd in verschillende stijlen: een Moorse badkamer, een biljartkamer in Louis XVI-stijl, een woonkamer in de stijl van de Hollandse Renaissance, enzovoort. Het huis was voorzien van voor die tijd ultra-moderne snufjes: schoon drinkwater, verwarming, frisse lucht en elektrisch licht (met een eigen elektriciteitscentrale). Ik bezocht het gebouw in september 2022 tijdens Open Monumentendag.
Geschiedenis van het gebouw
Nienhuys kocht Herengracht 382 in 1887, 18 jaar nadat hij uit Nederlands Indië was teruggekeerd. Hij liet het gebouw opknappen, maar bij droogwerkzaamheden in 1888 ontstond er brand. Door harde wind en strenge vrieskou werd het blussen bemoeilijkt — het gebouw was zwaar beschadigd en dus werd het afgebroken. Ondertussen had Nienhuys ook het aangrenzende pand op nummer 380 gekocht en dat liet hij ook afbreken. Vervolgens gaf hij architect Abraham Salm opdracht om een heel nieuw huis te ontwerpen — in neostijl met Franse, Duitse en Amerikaanse invloeden en met een overdadige hoeveelheid verfraaiingen. Nienhuys gaf ook veel uit aan kunst, het huis kwam vol te hangen met schilderijen van Willem Witsen en Jacob, Matthijs en Willem Maris.
In 1891 ging Nienhuys samen met zijn familie en personeel in het pand wonen. Hij had grootse plannen voor recepties en feesten op de begane grond en eerste verdieping, om indruk te kunnen maken op de elite van de stad. Helaas voor hem zagen zijn elitaire buren hem als een parvenu, een protserige nieuwkomer, die het aan de juiste manieren ontbrak ondanks zijn grote rijkdom. Dit zou best één van de redenen kunnen zijn geweest waarom Nienhuys het huis in 1909 aan zijn voormalige werkgever verkocht, de Deli Maatschappij (hun kantoor stond iets verderop op de Herengracht 286-290). Hij verhuisde zelf naar zijn villa in Baarn (in de provincie Utrecht). In 1884-1886 had hij daar een buitenhuis laten bouwen, Villa Medan, vernoemd naar de stad Medan op het eiland Sumatra.
Gebruikers van Herengracht 380
Na 1909 waren er verschillende bewoners van Herengracht 380: de Deli Maatschappij (1909-1921), de Deutsche Bank (1921-1945), de Nederlandse Bank (1948-1965) en het Ministerie van Financiën (1965-1993). Het pand werd in 1970 een rijksmonument. In 1993 werd het gerestaureerd door de Rijksgebouwendienst, met nieuwe aanbouw in de vroegere tuin. Sinds 1997 is in het pand het NIOD gevestigd, het Nederlands Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocide-studies. De archieven van het NIOD worden bewaard in de vroegere kelderkluizen van de Deutsche Bank.
Innovatieve 19e eeuwse techniek
Het huis had elektrisch licht, waterleidingen voor schoon drinkwater, centrale verwarming en een uitgebreid luchtverversingssysteem. De familie had op elke verdieping een modern toilet met een klein fonteintje om de handen te wassen — hun personeel moest het doen met een ouderwetse poepdoos zonder fonteintje. Mensen in de 19e eeuw waren nogal obsessief bezig met luchtkwaliteit (er werd gedacht dat epidemieën werden verspreid door miasmen, door slechte lucht en stank). In de kelder stond een door stoom aangedreven verwarmingsssyteem (op kolen), zelfregulerend, met regelkranen in elke kamer en badwater dat door hetzelfde systeem werd verwarmd. In het koetshuis stond een door stadsgas aangedreven dynamo voor de elektriciteit. Dit huis had als eerste in Amsterdam ruim 300 gloeilampen, die bewust open en bloot werden getoond in plaats van ze achter lampenkappen te verstoppen.
Jacob Nienhuys
Jacob Nienhuys (1836-1927) was de eerste Nederlandse planter die in 1863 in Sumatra aankwam. Het Sultanaat van Deli (op Noord Sumatra) had Nederlandse tabaksplanters toestemming gegeven om te beginnen met plantages aan de oostkust. Nienhuys was één van de oprichters van de Deli Maatschappij in Noord Sumatra in 1869 — met kapitaal van Peter Wilhelm Janssen begon hij daar grote tabaksplantages, die in korte tijd enorme winsten opbrachten. De Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM, een voorganger van ABN) kocht de helft van hun aandelen op. Toen Nienhuys in 1868 werd beschuldigd van het doodslaan van zeven Chinese koelies, werd hij door de Sultan van Deli het land uitgezet. Hier in Nederland werd volgehouden dat hij Sumatra “om gezondheidsredenen” had verlaten.
In Amsterdam richtte Nienhuys samen met een paar anderen in 1893 de Maatschappij voor Volkswoningen op (MVV), een filantropische woningbouwvereniging. Zij bouwden blokken op de huidige Van Reigersbergenstraat en de Derde Hugo de Grootstraat in de Frederik Hendrikbuurt. Die MVV bestond tot 1921.
Lijfeigenschap & uitbuiting in koloniale tijd
De Sultan van Deli gaf land in concessie aan Nienhuys om tabak op te verbouwen, maar Nienhuys had een flink probleem: de lokale Maleisiërs and Bataks wilden niet op de plantages werken. Dus liet hij in 1864 zo’n 120 Chinese koelies uit Penang (Maleisië) overbrengen. Na een aantal jaar experimenteren werd de Deli tabak een sigarendekblad van uitzonderlijke kwaliteit en bijzonder gewild. Toen de Deli Maatschappij op grotere schaal ging werken, werden er elk jaar duizenden Chinese koelies vanuit Penang en Singapore ingevoerd, evenals arbeiders uit Java, Banjar en India. In 1890 vervoerden de Nederlanders meer dan 20.000 Chinese arbeiders naar Deli. In 1870 werd Jacob Theodoor Cremer (1847-1923) de administrateur van de Deli Maatschappij, als opvolger van Jacob Nienhuys. Zijn brief in 1876 aan de Tweede Kamer leidde tot de uitvaardiging van de Koelie Ordonnantie in 1880.
Er werden enorme winsten gemaakt, mede dankzij de zwaar onderbetaalde goedkope arbeidskrachten. In 1896 bracht de verkoop van tabaksbalen uit Deli in Amsterdam 32 miljoen gulden op (ongeveer € 350 miljoen vandaag). Tussen 1864 en 1938 bedroeg dit 277 biljoen gulden (nu zo’n € 3.000 biljoen) (een biljoen is een miljoen keer een miljoen). In Nederland werden ondertussen deze tabaksplanters flink geëerd als moedige pioniers, die uit het niets rijkdom schiepen ondanks ontberingen en moeilijke omstandigheden. Maar de werkelijkheid was niet zo fraai: de duizenden arbeiders uit China en Java werden uitgebuit, onderbetaald, overwerkt en slecht behandeld, hun vrijheden zwaar ingeperkt door koloniale wetten en regels.
Koloniale wetten
De Agrarische Wet uit 1870 betekende dat Europese beleggers in Nederlands-Indië nu heel goedkoop onbewerkt land voor 75 jaar konden claimen als concessie. Het koloniale beheer van Nederlands-Indië vaardigde in 1880 de Koelie Ordonnantie uit, met daarin opgenomen de zogenaamde poenale sanctie. Dit gaf de eigenaren van de plantages het recht om vanaf dan eigen rechter te spelen over de duizenden contractarbeiders en ze te straffen zoals zij dat nodig achtten. De redenen voor het straffen van een koelie konden van alles zijn: luiheid, ongehoorzaamheid of een poging om te vluchten. Koelies werden regelmatig geslagen en vernederd, klopjachten op weglopers kwamen vaak voor. Ze werden gezien als dom, lui en onbetrouwbaar — racisme en geweld tegen hen waren eigenlijk de norm.
Rapporten in de doofpot
In de praktijk waren de koelies lijfeigenen, vrijwel zonder rechten. Toch werd deze vorm van eigenrechting in Deli in de Nederlandse kranten van die tijd aangeduid als volkomen nodig en bovendien zeer effectief. In 1902 werd de lelijke waarheid en gruwelijkheid van dit systeem aan de kaak gesteld in een explosief pamflet, geschreven door een Nederlandse advocaaat uit Medan, J. van den Brand, getiteld “De Miljoenen uit Deli”. Hij toonde aan dat de enorme winsten van de tabaksplantages betaald werden in mensenlevens en menselijk lijden.
De gouverneur-generaal was toen min of meer gedwongen om procureur-generaal Rhemrev naar Medan te sturen, om de zaak te onderzoeken. Zijn rapporten bevestigden de beschuldigingen uit het pamflet. Rhemrev weigerde echter om het rapport openbaar te maken, ondanks de vele verzoeken daartoe. In de Tweede Kamer ontkende hij zelfs dat er wandaden werden gepleegd. De regering deed er vervolgens alles aan om het rapport over de onmenselijke omstandigheden in de doofpot te stoppen en te houden — de poenale sanctie werd pas in 1931 afgeschaft. Het rapport werd 1987 herontdekt door Jan Breman, een onderzoeker van de Universiteit van Amsterdam.
Fotogalerij van Huis Nienhuys (september 2022)
Het NIOD (Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie) werd in 1945 opgericht om onafhankelijk onderzoek te doen naar de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in Nederland en Nederlands-Indië.
Website van het NIOD: https://www.niod.nl/nl
If you see this after your page is loaded completely, leafletJS files are missing.