Former Hope & Co bank, Keizersgracht 444-446, Amsterdam

Hope & Co Bank

Op de Keizers­gracht 444-446 vind je het witte gebouw van de vroegere bank Hope. Rond 1660 vestigden leden van de oor­spronke­lijk uit Schotland af­komstige familie Hope zich in Rotterdam. Archibald Hope (1664-1743) en zijn vrouw Anna Claus hadden acht zonen en drie dochters — zes van hun zonen waren koop­lieden, actief in scheep­vaart, opslag, verzekering, aandelen en kredieten in zowel Amsterdam als Rotterdam. De financiële crash van 1720 (de zeepbel van de South Sea Bubble, toen speculanten sterk over­gewaar­deerde prijzen betaalden voor aandelen gebaseerd op schulden van de Engelse regering) bracht een flink aantal mensen ten val, maar de Hopes over­leefden wonderwel.

Keizersgracht 444-446, Amsterdam, de vroegere bank Hope & Co

Het witte gebouw op de Keizers­gracht 444-446 is de vroegere bank Hope & Co, het bruine gebouw links op nummer 448 werd in 1763 gekocht als woonhuis voor hun Amerikaanse neef Henry Hope (juni 2020).

Zoon Henry Hope Sr. ging naar Boston in de Verenigde Staten in 1730, waar 5 jaar later kleinzoon Henry Jr. werd geboren. Archibald Jr. en zijn broer Thomas verhuisden naar Amsterdam. De jongere zonen Isaac en Zachary bleven in Rotterdam — zij hielpen met het organiseren van de trans­atlantische oversteek in 1735 van Zwitserse Mennonieten naar Pennsylvania.

Pennsylvania Dutch

De zogenoemde Pennsyl­vania Dutch waren overigens niet Neder­lands maar Duits. Hele gemeen­schappen van Mennonieten emigreerden naar Pennsylvania en Noord-Carolina, om te ontkomen aan de decennia­lange religieuze vervolging in Zwitser­land en Duitsland. Het woord “Dutch” in “Pennsyl­vania Dutch” was een verbastering van het Zwitsers-Duitse “Deitsch”, dat gewoon “Duits” betekende. Maar er waren wel nauwe vriend­schappe­lijke banden tussen de Mennonieten in Holland en die in Penn­sylvania.

Toevluchtshuis in Emmaus, Pennsylvania, in 1734 gebouwd door de Pennsylvania Dutch

Toevluchtshuis in Emmaus, Pennsylvania, in 1734 gebouwd door de Pennsylvania Dutch immigranten.

Geschiedenis van het gebouw

Het gebouw op de Keizers­gracht heet nu De Witte Keizer en stamt uit ongeveer 1665. Vóór 1720 was hier een suiker­raffinaderij gevestigd. Na 1758 was het gebouw eigendom van Thomas Hope, die hier woonde met zijn broer Adrian. Nadat Thomas Hope en zijn vrouw Margareta Marcelis waren gestorven werd hun zoon John Hope de eigenaar. In 1803 verkochten de erf­genamen van Thomas Hope al hun vast­goed op de Keizers­gracht en Prinsen­gracht aan John Williams Hope, de aan­ge­nomen zoon van neef Henry Hope, die ongetrouwd was gebleven.

Er volgden veranderingen aan de constructie in 1725, 1758 en 1881. Rond 1770 werd de gevel van de drie panden opnieuw vorm­gegeven en werd het familie­wapen van Hope toe­gevoegd. In 1881 werd het pand een vrij­metselaars­loge, in 1884 gevolgd door een gas­bedrijf. In 1911 kocht de stad het gebouw aan en van 1919 tot 1990 zat er een bibliotheek. In 1993 werd het pand veranderd in een apartementen­complex. De stoep (die in 1881 verwijderd was) werd terug­geplaatst. Het gebouw is sinds 1970 een Rijks­monument.

De Witte Keizer op de Keizersgracht 444-446, Amsterdam, vroegere bank Hope & Co

De Witte Keizer op de Keizers­gracht 444-446, de vroegere bank Hope & Co (juni 2020).

Quakers, slavenhandel en speculatie

Aanvankelijk verdienden de Hope broers geld met het organiseren van transport van Quakers vanuit Rotterdam (onder leiding van Archibald, Isaac en Zachary) en de slaven­handel in Amsterdam (onder leiding van Thomas en Adrian). De topjaren voor het vervoer van Quakers naar Penn­syl­vania waren 1738, 1744, 1753 en 1765, betaald door de stad Rotterdam en de plaatse­lijke Mennonieten­kerk. De firma kreeg voor de oversteek 60 gulden per Quaker gedurende topjaren, in slappe jaren 11 gulden.

De slavenhandel was minder lucra­tief maar veel wreder — 16% van de slaven stierf tijdens het transport. De Hopes financierden ook veel plantages in het Neder­lands Caraïbisch gebied, Deens West-Indië en de Verenigde Staten — zij waren actief betrokken bij de bedrijfs­voering van de plantages. Rond 1780 kwam bijna de helft van hun winsten van aan slavernij gerelateerde zaken en de handel in suiker, koffie en diamanten. Ondanks de bewegingen tot afschaffing van de slavernij bleven de Hopes hier actief in tot het eind (slavernij werd in Nederland in 1863 afgeschaft). In 2022 bood ABN-AMRO publiek excuses aan voor dit handelen van hun voorganger.

De zoon van de in Rotterdam gevestigde koopman en reder Zachary Hope, Archibald Hope, werd in 1774 officieel poorter van Amsterdam. Van 1776 tot 1786 was hij bewind­hebber van de WIC (West-Indische Compagnie) en in 1786 was hij directeur van de koloniale Sociëteit van Suriname. Hij was kort schepen van Amsterdam in 1789 en vanaf 1792 lid van de Raad der West­indische Koloniën.

Kaart van Suriname, tussen 1737 en 1757, met de verschillende plantages en hun eigenaren

Kaart van Suriname met de verschillende plantages en hun eigenaren, door Alexander de Lavaux en Hendrik de Leth. Voltooid met financiering door de Sociëteit van Suriname, tussen 1737 en 1757 (Rijks­museum).

Het begin van de Firma Hope

Thomas en zijn broer Archibald worden voor het eerst samen genoemd in 1726. Jongere broer Adrian komt in 1734 de firma versterken. Het gaat goed met de Hopes, vanwege hun zee­verzekeringen en de handel met Engeland, Amerika en West-Indië — ze werken eerst vanuit hun huizen op de Heren­gracht 64 en 106. Thomas en zijn broer Adrian speelden een belang­rijke rol in de financiën van de VOC vanaf 1750. Thomas kocht Keizers­gracht 444-446 en veel huizen en pak­huizen erachter in 1758 aan. De Hopes maakten grote winsten op hun vele leningen aan de oorlog­voerende landen Engeland, Pruisen en Frankrijk gedurende de Zeven­jarige Oorlog (1756-1763). Het huis op Keizers­gracht 448 werd in 1763 aan­gekocht als woning voor Henry Hope, hun Amerikaanse neef.

Hope & Co

De naam van de firma wordt in Hope & Co veranderd als in 1762 Amerikaanse neef Henry Hope partner wordt, samen met de zoon van Thomas, Jan (John) Hope. Henry’s aan­genomen zoon John Williams treedt tot Hope toe in 1782. Henry huurt in 1790 ook Pierre César Labouchère in, die partner wordt in 1802. Labouchère speelde een belang­rijke rol in de onder­handelingen met Frankrijk en handelde de meeste finan­cieringen met dat land af. Hij doet ook regel­matig zaken met Francis Baring van de Baring Bank in Londen en trouwt in 1796 met Baring’s dochter Dorothée, waardoor Hope en Baring dus zaken­partners worden in plaats van concurrenten. In 1792 gaat Alexander Baring voor Hope & Co werken.

Kijkje langs de Keizersgracht, Amsterdam, de vroegere Hope Bank op nummer 444-446

Kijkje langs de Keizers­gracht, de vroegere Hope Bank (het witte gebouw rechts) op nummer 444-446 (juni 2020).

Hope & Co was in Amsterdam gevestigd tot 1795. Hun motto was “At Spes Non Fracta” (Met ongebroken hoop). Tegen het eind van de 18e eeuw was Hope & Co al één van de grootste banken van de wereld en waren de Hopes één van de aller­rijkste families in het Europa van die tijd. Ze concentreerden zich op het financieren van handels­transacties en het verstrekken van leningen aan konings­huizen en regeringen in Denemarken, Zweden, Polen, Rusland, Portugal, Spanje, Frankrijk en Amerika.

Onder hun klanten waren de Franse Keizer Napoleon en verschillende Russische tsaren. Catherina de Grote van Rusland was ook klant bij hen — Adrian voorzag haar een aantal keer van diamanten. Hope & Co speelde een grote rol in het afhandelen van de schulden van de VOC, door ze te van leningen te voorzien toen er een eind kwam aan hun macht. In 1791 hielp Hope zelfs om de Amsterdamse Wissel­bank overeind te houden. Aan het begin van de 19e eeuw investeerden ze regelmatig grote sommen in de Verenigde Staten en Rusland.

Met elkaar verweven bankiers­families

Drie leden van de familie Sillem werkten bij Hope (Jérome Sillem was vanaf 1815 een vooraan­staand mede­werker van Hope & Co), net als zes leden van de familie Van Loon (de invloed­rijke Van Loon familie zat in de Amsterdamse Wisselbank, de VOC en de WIC). De oudste en de jongste zoon van Hendrik Maurits Jacobus van Loon en Louise Catharina Antoinetta Borski (klein­dochter van de beroemde Weduwe Borski) werden ook partners bij Hope & Co. Links en rechts werden huwelijken gesloten tussen de verschillende bankiers­families om de voortgang van hun zaken veilig te stellen.

De financiële crises van 1763 en 1772

Toen de Zeven­jarige Oorlog ten einde liep ontstond er een banken­crisis in Amsterdam, omdat de krediet­kraan dicht werd gedraaid vanwege de gekelderde waarde van de goederen die als onderpand dienden. Veel Amsterdamse banken hadden zwaar gespeculeerd en waren met elkaar verbonden door complexe financiële constructies. De bank van Leendert De Neufville (die berucht was om zijn riskante praktijken en roekeloze leningen) ging kopje onder, samen met een aantal kleinere financiële onder­nemingen. Isaac de Pinto kwam bij­voor­beeld in moeilijk­heden en moest afstand doen van zijn huis uit 1605 op de Sint Antonies­breestraat.

Huis De Pinto op de Sint Antoniesbreestraat, Amsterdam, in 1695, ets van Romeyn de Hooghe

Huis De Pinto op de Sint Antonies­breestraat in 1695, ets van Romeyn de Hooghe (Rijk­museum).

Hope & Co en Clifford probeerden nog een particulier reddings­fonds op te zetten, maar bankiers­huis Pels wilde niet meedoen, die hadden kennelijk nog wat met De Neufville te verhap­stukken. Uit­eindelijk werden de bezittingen van Leendert de Neufville geveild in juni 1765. Onder de 122 schilderijen was ook Johannes Vermeer’s beroemde schilderij van het Melkmeisje, dat voor 560 gulden werd verkocht. De crisis werd getemperd doordat de Amsterdamse Bank extra liquiditeit inbracht. In 1773 gingen zowel Pels & Co als Clifford failliet.

De Britse krediet­crisis van 1772 begon in Londen en sloeg over naar de Neder­landse Republiek, als gevolg van een ongeregu­leerde financiële markt. Hij begon na een periode van heel snelle economische groei en wijd­verbreid optimisme over de vooruit­zichten van Engelse gedeelde fondsen zoals de Engelse Oost India Company.

Na deze financiële crises, waarbij veel concurrenten het loodje legden, kwam Hope & Co tevoor­schijn als belang­rijkste bankiers­huis, met een kapitaal gelijk aan dat van de Bank van Amsterdam. Het goed geoliede financiële Amsterdamse eco­systeem maakte de stad een aantrekke­lijke plek voor Europese regeringen en monarchen om hun schulden te financieren. Hope & Co bloeide door inter­nationale leningen en aandelen­handel.

Thomas Hope (1704-1779)

Thomas Hope was naast bankier en handelaar ook bestuurder van de VOC. Hij werd in 1724 advocaat en liet zich in 1730 als poorter registreren (officiële inwoner van de stad Amsterdam). Hij was een belang­rijke vertrouweling van stad­houder Willem IV en gaf leiding aan een commissie die de kwakkelende Neder­landse Republiek moest hervormen. Stadhouders Willem IV en Willem V benoemden Thomas als hun ver­tegen­woordiger bij de VOC (Verenigde Oost-Indische Compagnie) en de WIC (West-Indische Compagnie).

Thomas had één zoon, Jan (John) Hope, die ongeveer dezelfde leeftijd had als Amerikaanse neef Henry Hope — de twee waren elkaars reis­gezel geweest op hun Grand Tour door Europa (als onder­deel van hun opvoeding). Samen zouden zij de naam van Hope inter­nationaal uitbouwen. In 1770 ging Thomas met pensioen en gaf zijn taken over aan zijn zoon John, die tot aan zijn dood bij de VOC en Hope & Co bleef. Thomas werd begraven in de Wester­kerk, samen met zijn vrouw Margaretha Marcelis en hun zoon John. Hun graf draagt het motto van de familie.

Henry Hope (1735-1811), bankier & kunstverzamelaar

De in Boston geboren neef Henry Hope werkte vanaf 1762 voor zijn beide ooms (Thomas en Adrian) in Amsterdam. Zijn vader had hem (toen hij 13 jaar oud was) naar Londen gestuurd voor zijn opleiding. Toen hij 19 was, vanaf 1754, werkte hij zes jaar lang bij een bank in Londen. Henry werd de drijvende kracht achter de groei van de firma Hope in de 18e eeuw. Waar Adrian en Thomas voor Neder­landse en Engelse contacten hadden gezorgd, had Henry grotere inter­nationale ambities. Onder zijn leiding concentreerde Hope zich op grote en winst­gevende leningen aan staats­hoofden, regeringen en edel­lieden.

Henry Hope in 1788, mezzotint van Charles Howard Hodges, naar een schilderij van Sir Joshua Reynolds

Henry Hope in 1788, mezzotint van Charles Howard Hodges, naar een verloren schilderij van Sir Joshua Reynolds (Rijks­museum).

Na 1862 was Henry voor éénderde eigenaar van Hope & Co en hij bleek al net zo’n financieel genie te zijn als zijn oom Thomas. Onder Henry leende de Hope bank enorme sommen geld aan Zweden, Spanje, Polen, Rusland en Portugal. Henry weigerde een Russische adelijke titel die hem werd aan­geboden, omdat hij dacht dat die hem eerder zou hinderen bij zijn transacties.

Henry trok zijn protégé John Williams binnen de firma, regelde een huwelijk tussen hem en de dochter van zijn zus, en huurde in 1790 Pierre César Labouchère in. Onder Henry’s leiding beleefde de bank zijn meest succes­volle tijd en was ook diep­gaand betrokken bij de VOC. Omdat veel belang­rijke Europeanen een forse schuld hadden bij Hope & Co, was Henry al snel één van de meest invloed­rijke figuren in de Neder­landse Republiek.

Landgoed Welgelegen, Haarlemmerhout, in 1791, toen het eigendom was van Henry Hope

Landgoed Welgelegen in 1791, toen het eigen­dom was van Henry Hope (zijn familie­wapen staat onderaan in het midden).
Tekening van Hermanus Petrus Schouten (1747-1822) (Noord-Hollands Archief).

Henry gaf sinds 1783 enorm veel geld uit aan zijn kunst­collectie, die hij eerst tentoon­stelde op de Keizers­gracht 448. Nadat hij verschillende stukken land had opgekocht in de Haar­lemmer­hout begon hij met de zes jaar durende bouw van het neo­classicistische landgoed Welgelegen, ontworpen door de Amsterdamse architect Abraham van der Hart (1747-1820). Alle tuin­beelden werden uit Italië geïmporteerd. Hier toonde Henry zijn indruk­wekkende hoeveel­heid schilderijen, met werken van Rafaël, Titiaan, Rembrandt, Van Dyck, Rubens, Benjamin West en Joshua Reynolds, in een aantal grote zalen.

Henry was extreem rijk en ook nog eens heel beroemd in zijn tijd — hij had veel contacten met kunstenaars en weten­schappers. Tot zijn gasten behoorden onder andere de Zweedse theoloog Emmanuel Swedenborg en de Amerikaanse politici Benjamin Franklin, Thomas Jefferson en John Adams.

De familie Hope van Sydenham, Kent, schilderij uit 1804 van Benjamin West

De familie Hope van Sydenham, Kent, schilderij uit 1804 van Benjamin West. Henry Hope (1735-1811) en familie poseren bij een model van zijn land­goed Welgelegen in Haarlem, dat hij in 1769 had gekocht. Van links naar rechts Henry, de klein­kinderen van zijn zus Harriet Goddard (Henry, Adrian, Elizabeth en Henrietta), Harriet zelf, Henry’s aange­nomen zoon John Williams Hope, John’s jongste zoon William en John’s vrouw Ann Goddard. Adrian werkte ook bij de Amsterdamse Hope Bank.

Hope & de Louisiana Purchase

Hoewel de bank zijn best deed om neutraal te lijken tijdens de Amerikaanse Revolutie, gaf Hope & Co in 1804 toch aandelen uit om de Louisiana Purchase te financieren, na onder­handelingen door Henry Hope en Francis Baring. Dit was de aankoop in 1803 door de Verenigde Staten van het grond­gebied van Louisiana, dat eerst toe­behoorde aan het Frankrijk van Napoleon (Napoleon had weer eens dringend geld nodig voor zijn voort­durende Europese oorlogen). De Verenigde Staten kochten een gebied van 2.140.000 km² tegen een prijs van zo’n 18 dollar per vierkante mijl. Frankrijk had overigens maar controle over een heel klein deel van dat gebied, het grootste deel was bewoond door inheemse Indianen — dus ze kochten eigenlijk alleen maar het recht om “Indianenland” te verkrijgen door onder­handeling of verovering.

De aankoop van grond van Frankrijk in 1803 door de Verenigde Staten, de Louisiana Purchase

De aankoop van grond van Frankrijk in 1803, bekend als de Louisiana Purchase.

In 1803 was Francis Baring in Londen de officiële bankier geworden van de regering van de Verenigde Staten. Barings had een nauwe relatie met Hope & Co in Amsterdam, en de twee bankiers­huizen werkten samen om de aankoop te regelen en financieren. Ze kwamen een prijs overeen van $ 15 miljoen (nu zo’n $ 323,5 miljoen), wat meer was dan de Amerikanen konden betalen of de financiers konden opbrengen. Maar omdat Napoleon zo snel mogelijk geld wilde zien, kochten Barings en Hope de aandelen voor 52 miljoen Franse frank, waarbij ze overeen­kwamen dat er een eerste bedrag zou worden betaald, gevolgd door 23 maandelijkse aflossingen. Van 1803 tot 1821 had Hope & Co een kantoor voor Amerikaanse fondsen, samen met R. & Th. de Smeth en Willem & Jan Willink. Alexander Baring had de leiding over de gemeen­schappelijke zaken van Baring & Sons en Hope & Co in de Verenigde Staten van Amerika.

Links: Thomas Jefferson door Rembrandt Peale. Rechts: Een aandeel van Hope & Co om de Louisiana Purchase te financieren

Links: Thomas Jefferson op een schilderij van Rembrandt Peale uit 1800.
Rechts: Een $ 400 aandeel uit 1804 van Hope & Co, om de Louisiana Purchase te financieren.

De latere jaren van Hope & Co

De Hopes waren supporters van de Orangisten en hadden nauwe banden met het Huis van Oranje. Toen in 1794 de Fransen op het punt stonden het land binnen te vallen en een Patriottische Republiek te stichten, verscheepte Henry 372 schilderijen met zijn bibliotheek en archief naar Londen, waar hij zijn bank­activi­teiten voort­zette. In 1807 liet Henry Welgelegen na aan zijn aange­nomen zoon John Williams Hope, die het in 1808 aan de Franse Koning Louis Napoleon verkocht. Henry stierf in Engeland in 1811, 76 jaar oud en onge­trouwd. Zijn erf­genamen verkochten hun aan­delen aan de Baring Bank. Pierre César Labouchère handelde na Henry’s dood een tijd lang de zaken in Amsterdam af.

In 1803 was er (op papier tenminste) een scheiding aangebracht tussen de vestigingen van Londen en Amsterdam, voor­namelijk boek­houd­kundig — zo’n 82% van de winsten die in Amsterdam werden gemaakt ging naar Londen. Labouchère sloot in Amsterdam financiële deals met buiten­landse mogend­heden, in nauw over­leg met Henry Hope in Londen. In 1803 en 1804 verkochten de erf­genamen van Thomas Hope al hun vast­goed aan John Williams Hope, die in 1808 naar Engeland verhuisde. Na Henry’s dood fuseerde het Londense kantoor van Hope & Co met het kantoor van Baring Brothers & Co. John Williams Hope stuurde aan op de opheffing van de Amsterdamse Hope & Co en het over­hevelen van hun kapitaal naar Engeland. Adriaan van der Hoop erfde het Amsterdamse deel van de investeringen, samen met Alexander Baring.

Adriaan van der Hoop (1778-1854), detail van een portret door Jan Adam Kruseman uit 1835

Adriaan van der Hoop (1778-1854), Nederlands bankier, koopman, politicus en kunst­verzamelaar, die vanaf 1811 bij Hope & Co werkte. Hij liet 224 waarde­volle schilde­rijen (waaronder Het Joodse Bruidje van Rembrandt en de Vrouw in Blauw van Vermeer) na aan de stad Amsterdam, dat aanvankelijk moeite had om de erf­belasting erop te voldoen. De schilderijen zijn nu onder­deel van de collectie van het Rijks­museum. Detail van een portret door Jan Adam Kruseman uit 1835.

Tegen 1813-1814 hadden alle erf­genamen van Henry en Jan Hope zich uit Hope & Co terug­getrokken, ze verkochten hun aan­delen aan Alexander Baring in Londen. Alexander had de leiding over de gezamen­lijke onder­nemingen van Baring & Sons en Hope & Co. in de Verenigde Staten. In 1820 verstrekte Hope nog samen met de firma van de Weduwe W. Borski Russische leningen ter waarde van 120 miljoen gulden, een exorbitant bedrag voor die tijd. Labouchère verhuisde naar Engeland waar hij voor Baring & Co in London ging werken. Gedurende de 19e eeuw speciali­seerde Hope & Co zich vooral in spoor­weg­investeringen in de Verenigde Staten en Rusland. In de 20e eeuw verschoof de nadruk van inter­nationale transporten naar Neder­landse investeringen.

In Amsterdam verhuisde de firma in 1813 naar de Nieuwe Doelen­straat 9 en in 1821 naar de Keizers­gracht 579-581. In 1920 kwam daar het huis op de Keizers­gracht 577 bij. Hope & Co en Van Loon & Co bleven in die panden gevestigd tot 1962. In 1854 trouwde Hendrik Maurits Jacobus van Loon met Louise Catharina Antoinetta Borski, klein­dochter van de beroemde Weduwe Borski — hun oudste en hun jongste zoon werden partners bij Hope. Certificaten die waren uit­gegeven op naam van de Weduwe W. Borski werden door hen gedekt tot aan de sluiting van Barings. Nadat Barings failliet was verklaard, ten gevolge van de speculatieve transacties van Nick Leeson, werd het in 1995 door de ING Groep gekocht voor de symbolische som van £ 1.

Eindeloze bankfusies

  • 1720 – Mees & Zoonen opgericht in Rotterdam.
  • 1840 – De Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM, 1824), bedoeld als opvolger van de VOC, werd uit­eindelijk meer een krediet­verstrekker. De firma van Weduwe W. Borski hield de NHM overeind met kredieten toen ze in moeilijk­heden kwamen door de (onvrij­willige) voorschotten aan Koning Willem I.
  • 1863 – Rotterdamsche Bank opgericht.
  • 1885 – Hope & Co werkt samen met Van Loon & Co (de voormalige Wed. Borski).
  • 1937 – Hope & Co fuseert met Van Loon & Co.
  • 1942 – Boissevain & Co fuseert met Heldring & Pierson om verder te gaan als Pierson, Heldring & Pierson.
  • 1962 – Hope & Co fuseert met Mees & Zn en wordt Mees & Hope.
  • 1964 – NHM fuseert met de Twentsche Bank (1841) en wordt ABN Bank.
  • 1964 – De Amsterdamsche Bank (1871) fuseert met de Rotterdamsche Bank en wordt Amro Bank.
  • 1967 – ABN koopt de Hollandsche Bank Unie aan (HBU, 1933).
  • 1969 – Mees & Hope fuseert met de Nederlandse Overzee Bank (NOB).
  • 1975 – ABN Bank koopt Mees & Hope.
  • 1975 – Pierson Heldring & Pierson wordt dochter van Amro Bank.
  • 1991 – ABN fuseert met AMRO en wordt ABN AMRO Bank.
  • 1993 – Pierson, Heldring & Pierson (dochter van AMRO) fuseert met Mees & Hope (dochter van ABN) en wordt MeesPierson.
  • 1995 – ING Groep koopt Barings.
  • 1996 – MeesPierson wordt gekocht door de Fortis bank en wordt Fortis MeesPierson. MeesPierson stond onder toezicht van de Nederlandse Bank sinds 1995 vanwege de grote buiten­landse verliezen op aandelen en goederen, wat door Fortis gebruikt werd om een veel lagere prijs voor de overname te bedingen. MeesPierson had zo’n 4.000 werknemers en een grote en waarde­volle portefeuille. Na de overname door Fortis werden Belgische, Zwitserse, Luxemburgse en Spaanse private banking afdelingen toegevoegd.
  • 2005 – Fortis hernoemt zijn private banking wereld­wijd als Fortis Private Banking, maar maakt een uit­zondering voor MeesPierson vanwege de machtige naam en geschiedenis. Sinds 2009 gaat die bank door het leven zonder de Fortis toevoeging als MeesPierson.
  • 2008 – Fortis gaat failliet.
  • 2010 – ABN AMRO fuseert met Fortis. ABN AMRO Private Banking en MeesPierson gaan verder als ABN AMRO MeesPierson.
Travelers' Map is loading...
If you see this after your page is loaded completely, leafletJS files are missing.