Hope & Co Bank
Op de Keizersgracht 444-446 vind je het witte gebouw van de vroegere bank Hope. Rond 1660 vestigden leden van de oorspronkelijk uit Schotland afkomstige familie Hope zich in Rotterdam. Archibald Hope (1664-1743) en zijn vrouw Anna Claus hadden acht zonen en drie dochters — zes van hun zonen waren kooplieden, actief in scheepvaart, opslag, verzekering, aandelen en kredieten in zowel Amsterdam als Rotterdam. De financiële crash van 1720 (de zeepbel van de South Sea Bubble, toen speculanten sterk overgewaardeerde prijzen betaalden voor aandelen gebaseerd op schulden van de Engelse regering) bracht een flink aantal mensen ten val, maar de Hopes overleefden wonderwel.
Zoon Henry Hope Sr. ging naar Boston in de Verenigde Staten in 1730, waar 5 jaar later kleinzoon Henry Jr. werd geboren. Archibald Jr. en zijn broer Thomas verhuisden naar Amsterdam. De jongere zonen Isaac en Zachary bleven in Rotterdam — zij hielpen met het organiseren van de transatlantische oversteek in 1735 van Zwitserse Mennonieten naar Pennsylvania.
Pennsylvania Dutch
De zogenoemde Pennsylvania Dutch waren overigens niet Nederlands maar Duits. Hele gemeenschappen van Mennonieten emigreerden naar Pennsylvania en Noord-Carolina, om te ontkomen aan de decennialange religieuze vervolging in Zwitserland en Duitsland. Het woord “Dutch” in “Pennsylvania Dutch” was een verbastering van het Zwitsers-Duitse “Deitsch”, dat gewoon “Duits” betekende. Maar er waren wel nauwe vriendschappelijke banden tussen de Mennonieten in Holland en die in Pennsylvania.
Geschiedenis van het gebouw
Het gebouw op de Keizersgracht heet nu De Witte Keizer en stamt uit ongeveer 1665. Vóór 1720 was hier een suikerraffinaderij gevestigd. Na 1758 was het gebouw eigendom van Thomas Hope, die hier woonde met zijn broer Adrian. Nadat Thomas Hope en zijn vrouw Margareta Marcelis waren gestorven werd hun zoon John Hope de eigenaar. In 1803 verkochten de erfgenamen van Thomas Hope al hun vastgoed op de Keizersgracht en Prinsengracht aan John Williams Hope, de aangenomen zoon van neef Henry Hope, die ongetrouwd was gebleven.
Er volgden veranderingen aan de constructie in 1725, 1758 en 1881. Rond 1770 werd de gevel van de drie panden opnieuw vormgegeven en werd het familiewapen van Hope toegevoegd. In 1881 werd het pand een vrijmetselaarsloge, in 1884 gevolgd door een gasbedrijf. In 1911 kocht de stad het gebouw aan en van 1919 tot 1990 zat er een bibliotheek. In 1993 werd het pand veranderd in een apartementencomplex. De stoep (die in 1881 verwijderd was) werd teruggeplaatst. Het gebouw is sinds 1970 een Rijksmonument.
Quakers, slavenhandel en speculatie
Aanvankelijk verdienden de Hope broers geld met het organiseren van transport van Quakers vanuit Rotterdam (onder leiding van Archibald, Isaac en Zachary) en de slavenhandel in Amsterdam (onder leiding van Thomas en Adrian). De topjaren voor het vervoer van Quakers naar Pennsylvania waren 1738, 1744, 1753 en 1765, betaald door de stad Rotterdam en de plaatselijke Mennonietenkerk. De firma kreeg voor de oversteek 60 gulden per Quaker gedurende topjaren, in slappe jaren 11 gulden.
De slavenhandel was minder lucratief maar veel wreder — 16% van de slaven stierf tijdens het transport. De Hopes financierden ook veel plantages in het Nederlands Caraïbisch gebied, Deens West-Indië en de Verenigde Staten — zij waren actief betrokken bij de bedrijfsvoering van de plantages. Rond 1780 kwam bijna de helft van hun winsten van aan slavernij gerelateerde zaken en de handel in suiker, koffie en diamanten. Ondanks de bewegingen tot afschaffing van de slavernij bleven de Hopes hier actief in tot het eind (slavernij werd in Nederland in 1863 afgeschaft). In 2022 bood ABN-AMRO publiek excuses aan voor dit handelen van hun voorganger.
De zoon van de in Rotterdam gevestigde koopman en reder Zachary Hope, Archibald Hope, werd in 1774 officieel poorter van Amsterdam. Van 1776 tot 1786 was hij bewindhebber van de WIC (West-Indische Compagnie) en in 1786 was hij directeur van de koloniale Sociëteit van Suriname. Hij was kort schepen van Amsterdam in 1789 en vanaf 1792 lid van de Raad der Westindische Koloniën.
Het begin van de Firma Hope
Thomas en zijn broer Archibald worden voor het eerst samen genoemd in 1726. Jongere broer Adrian komt in 1734 de firma versterken. Het gaat goed met de Hopes, vanwege hun zeeverzekeringen en de handel met Engeland, Amerika en West-Indië — ze werken eerst vanuit hun huizen op de Herengracht 64 en 106. Thomas en zijn broer Adrian speelden een belangrijke rol in de financiën van de VOC vanaf 1750. Thomas kocht Keizersgracht 444-446 en veel huizen en pakhuizen erachter in 1758 aan. De Hopes maakten grote winsten op hun vele leningen aan de oorlogvoerende landen Engeland, Pruisen en Frankrijk gedurende de Zevenjarige Oorlog (1756-1763). Het huis op Keizersgracht 448 werd in 1763 aangekocht als woning voor Henry Hope, hun Amerikaanse neef.
Hope & Co
De naam van de firma wordt in Hope & Co veranderd als in 1762 Amerikaanse neef Henry Hope partner wordt, samen met de zoon van Thomas, Jan (John) Hope. Henry’s aangenomen zoon John Williams treedt tot Hope toe in 1782. Henry huurt in 1790 ook Pierre César Labouchère in, die partner wordt in 1802. Labouchère speelde een belangrijke rol in de onderhandelingen met Frankrijk en handelde de meeste financieringen met dat land af. Hij doet ook regelmatig zaken met Francis Baring van de Baring Bank in Londen en trouwt in 1796 met Baring’s dochter Dorothée, waardoor Hope en Baring dus zakenpartners worden in plaats van concurrenten. In 1792 gaat Alexander Baring voor Hope & Co werken.
Hope & Co was in Amsterdam gevestigd tot 1795. Hun motto was “At Spes Non Fracta” (Met ongebroken hoop). Tegen het eind van de 18e eeuw was Hope & Co al één van de grootste banken van de wereld en waren de Hopes één van de allerrijkste families in het Europa van die tijd. Ze concentreerden zich op het financieren van handelstransacties en het verstrekken van leningen aan koningshuizen en regeringen in Denemarken, Zweden, Polen, Rusland, Portugal, Spanje, Frankrijk en Amerika.
Onder hun klanten waren de Franse Keizer Napoleon en verschillende Russische tsaren. Catherina de Grote van Rusland was ook klant bij hen — Adrian voorzag haar een aantal keer van diamanten. Hope & Co speelde een grote rol in het afhandelen van de schulden van de VOC, door ze te van leningen te voorzien toen er een eind kwam aan hun macht. In 1791 hielp Hope zelfs om de Amsterdamse Wisselbank overeind te houden. Aan het begin van de 19e eeuw investeerden ze regelmatig grote sommen in de Verenigde Staten en Rusland.
Met elkaar verweven bankiersfamilies
Drie leden van de familie Sillem werkten bij Hope (Jérome Sillem was vanaf 1815 een vooraanstaand medewerker van Hope & Co), net als zes leden van de familie Van Loon (de invloedrijke Van Loon familie zat in de Amsterdamse Wisselbank, de VOC en de WIC). De oudste en de jongste zoon van Hendrik Maurits Jacobus van Loon en Louise Catharina Antoinetta Borski (kleindochter van de beroemde Weduwe Borski) werden ook partners bij Hope & Co. Links en rechts werden huwelijken gesloten tussen de verschillende bankiersfamilies om de voortgang van hun zaken veilig te stellen.
De financiële crises van 1763 en 1772
Toen de Zevenjarige Oorlog ten einde liep ontstond er een bankencrisis in Amsterdam, omdat de kredietkraan dicht werd gedraaid vanwege de gekelderde waarde van de goederen die als onderpand dienden. Veel Amsterdamse banken hadden zwaar gespeculeerd en waren met elkaar verbonden door complexe financiële constructies. De bank van Leendert De Neufville (die berucht was om zijn riskante praktijken en roekeloze leningen) ging kopje onder, samen met een aantal kleinere financiële ondernemingen. Isaac de Pinto kwam bijvoorbeeld in moeilijkheden en moest afstand doen van zijn huis uit 1605 op de Sint Antoniesbreestraat.
Hope & Co en Clifford probeerden nog een particulier reddingsfonds op te zetten, maar bankiershuis Pels wilde niet meedoen, die hadden kennelijk nog wat met De Neufville te verhapstukken. Uiteindelijk werden de bezittingen van Leendert de Neufville geveild in juni 1765. Onder de 122 schilderijen was ook Johannes Vermeer’s beroemde schilderij van het Melkmeisje, dat voor 560 gulden werd verkocht. De crisis werd getemperd doordat de Amsterdamse Bank extra liquiditeit inbracht. In 1773 gingen zowel Pels & Co als Clifford failliet.
De Britse kredietcrisis van 1772 begon in Londen en sloeg over naar de Nederlandse Republiek, als gevolg van een ongereguleerde financiële markt. Hij begon na een periode van heel snelle economische groei en wijdverbreid optimisme over de vooruitzichten van Engelse gedeelde fondsen zoals de Engelse Oost India Company.
Na deze financiële crises, waarbij veel concurrenten het loodje legden, kwam Hope & Co tevoorschijn als belangrijkste bankiershuis, met een kapitaal gelijk aan dat van de Bank van Amsterdam. Het goed geoliede financiële Amsterdamse ecosysteem maakte de stad een aantrekkelijke plek voor Europese regeringen en monarchen om hun schulden te financieren. Hope & Co bloeide door internationale leningen en aandelenhandel.
Thomas Hope (1704-1779)
Thomas Hope was naast bankier en handelaar ook bestuurder van de VOC. Hij werd in 1724 advocaat en liet zich in 1730 als poorter registreren (officiële inwoner van de stad Amsterdam). Hij was een belangrijke vertrouweling van stadhouder Willem IV en gaf leiding aan een commissie die de kwakkelende Nederlandse Republiek moest hervormen. Stadhouders Willem IV en Willem V benoemden Thomas als hun vertegenwoordiger bij de VOC (Verenigde Oost-Indische Compagnie) en de WIC (West-Indische Compagnie).
Thomas had één zoon, Jan (John) Hope, die ongeveer dezelfde leeftijd had als Amerikaanse neef Henry Hope — de twee waren elkaars reisgezel geweest op hun Grand Tour door Europa (als onderdeel van hun opvoeding). Samen zouden zij de naam van Hope internationaal uitbouwen. In 1770 ging Thomas met pensioen en gaf zijn taken over aan zijn zoon John, die tot aan zijn dood bij de VOC en Hope & Co bleef. Thomas werd begraven in de Westerkerk, samen met zijn vrouw Margaretha Marcelis en hun zoon John. Hun graf draagt het motto van de familie.
Henry Hope (1735-1811), bankier & kunstverzamelaar
De in Boston geboren neef Henry Hope werkte vanaf 1762 voor zijn beide ooms (Thomas en Adrian) in Amsterdam. Zijn vader had hem (toen hij 13 jaar oud was) naar Londen gestuurd voor zijn opleiding. Toen hij 19 was, vanaf 1754, werkte hij zes jaar lang bij een bank in Londen. Henry werd de drijvende kracht achter de groei van de firma Hope in de 18e eeuw. Waar Adrian en Thomas voor Nederlandse en Engelse contacten hadden gezorgd, had Henry grotere internationale ambities. Onder zijn leiding concentreerde Hope zich op grote en winstgevende leningen aan staatshoofden, regeringen en edellieden.
Na 1862 was Henry voor éénderde eigenaar van Hope & Co en hij bleek al net zo’n financieel genie te zijn als zijn oom Thomas. Onder Henry leende de Hope bank enorme sommen geld aan Zweden, Spanje, Polen, Rusland en Portugal. Henry weigerde een Russische adelijke titel die hem werd aangeboden, omdat hij dacht dat die hem eerder zou hinderen bij zijn transacties.
Henry trok zijn protégé John Williams binnen de firma, regelde een huwelijk tussen hem en de dochter van zijn zus, en huurde in 1790 Pierre César Labouchère in. Onder Henry’s leiding beleefde de bank zijn meest succesvolle tijd en was ook diepgaand betrokken bij de VOC. Omdat veel belangrijke Europeanen een forse schuld hadden bij Hope & Co, was Henry al snel één van de meest invloedrijke figuren in de Nederlandse Republiek.
Henry gaf sinds 1783 enorm veel geld uit aan zijn kunstcollectie, die hij eerst tentoonstelde op de Keizersgracht 448. Nadat hij verschillende stukken land had opgekocht in de Haarlemmerhout begon hij met de zes jaar durende bouw van het neoclassicistische landgoed Welgelegen, ontworpen door de Amsterdamse architect Abraham van der Hart (1747-1820). Alle tuinbeelden werden uit Italië geïmporteerd. Hier toonde Henry zijn indrukwekkende hoeveelheid schilderijen, met werken van Rafaël, Titiaan, Rembrandt, Van Dyck, Rubens, Benjamin West en Joshua Reynolds, in een aantal grote zalen.
Henry was extreem rijk en ook nog eens heel beroemd in zijn tijd — hij had veel contacten met kunstenaars en wetenschappers. Tot zijn gasten behoorden onder andere de Zweedse theoloog Emmanuel Swedenborg en de Amerikaanse politici Benjamin Franklin, Thomas Jefferson en John Adams.
Hope & de Louisiana Purchase
Hoewel de bank zijn best deed om neutraal te lijken tijdens de Amerikaanse Revolutie, gaf Hope & Co in 1804 toch aandelen uit om de Louisiana Purchase te financieren, na onderhandelingen door Henry Hope en Francis Baring. Dit was de aankoop in 1803 door de Verenigde Staten van het grondgebied van Louisiana, dat eerst toebehoorde aan het Frankrijk van Napoleon (Napoleon had weer eens dringend geld nodig voor zijn voortdurende Europese oorlogen). De Verenigde Staten kochten een gebied van 2.140.000 km² tegen een prijs van zo’n 18 dollar per vierkante mijl. Frankrijk had overigens maar controle over een heel klein deel van dat gebied, het grootste deel was bewoond door inheemse Indianen — dus ze kochten eigenlijk alleen maar het recht om “Indianenland” te verkrijgen door onderhandeling of verovering.
In 1803 was Francis Baring in Londen de officiële bankier geworden van de regering van de Verenigde Staten. Barings had een nauwe relatie met Hope & Co in Amsterdam, en de twee bankiershuizen werkten samen om de aankoop te regelen en financieren. Ze kwamen een prijs overeen van $ 15 miljoen (nu zo’n $ 323,5 miljoen), wat meer was dan de Amerikanen konden betalen of de financiers konden opbrengen. Maar omdat Napoleon zo snel mogelijk geld wilde zien, kochten Barings en Hope de aandelen voor 52 miljoen Franse frank, waarbij ze overeenkwamen dat er een eerste bedrag zou worden betaald, gevolgd door 23 maandelijkse aflossingen. Van 1803 tot 1821 had Hope & Co een kantoor voor Amerikaanse fondsen, samen met R. & Th. de Smeth en Willem & Jan Willink. Alexander Baring had de leiding over de gemeenschappelijke zaken van Baring & Sons en Hope & Co in de Verenigde Staten van Amerika.
De latere jaren van Hope & Co
De Hopes waren supporters van de Orangisten en hadden nauwe banden met het Huis van Oranje. Toen in 1794 de Fransen op het punt stonden het land binnen te vallen en een Patriottische Republiek te stichten, verscheepte Henry 372 schilderijen met zijn bibliotheek en archief naar Londen, waar hij zijn bankactiviteiten voortzette. In 1807 liet Henry Welgelegen na aan zijn aangenomen zoon John Williams Hope, die het in 1808 aan de Franse Koning Louis Napoleon verkocht. Henry stierf in Engeland in 1811, 76 jaar oud en ongetrouwd. Zijn erfgenamen verkochten hun aandelen aan de Baring Bank. Pierre César Labouchère handelde na Henry’s dood een tijd lang de zaken in Amsterdam af.
In 1803 was er (op papier tenminste) een scheiding aangebracht tussen de vestigingen van Londen en Amsterdam, voornamelijk boekhoudkundig — zo’n 82% van de winsten die in Amsterdam werden gemaakt ging naar Londen. Labouchère sloot in Amsterdam financiële deals met buitenlandse mogendheden, in nauw overleg met Henry Hope in Londen. In 1803 en 1804 verkochten de erfgenamen van Thomas Hope al hun vastgoed aan John Williams Hope, die in 1808 naar Engeland verhuisde. Na Henry’s dood fuseerde het Londense kantoor van Hope & Co met het kantoor van Baring Brothers & Co. John Williams Hope stuurde aan op de opheffing van de Amsterdamse Hope & Co en het overhevelen van hun kapitaal naar Engeland. Adriaan van der Hoop erfde het Amsterdamse deel van de investeringen, samen met Alexander Baring.
Tegen 1813-1814 hadden alle erfgenamen van Henry en Jan Hope zich uit Hope & Co teruggetrokken, ze verkochten hun aandelen aan Alexander Baring in Londen. Alexander had de leiding over de gezamenlijke ondernemingen van Baring & Sons en Hope & Co. in de Verenigde Staten. In 1820 verstrekte Hope nog samen met de firma van de Weduwe W. Borski Russische leningen ter waarde van 120 miljoen gulden, een exorbitant bedrag voor die tijd. Labouchère verhuisde naar Engeland waar hij voor Baring & Co in London ging werken. Gedurende de 19e eeuw specialiseerde Hope & Co zich vooral in spoorweginvesteringen in de Verenigde Staten en Rusland. In de 20e eeuw verschoof de nadruk van internationale transporten naar Nederlandse investeringen.
In Amsterdam verhuisde de firma in 1813 naar de Nieuwe Doelenstraat 9 en in 1821 naar de Keizersgracht 579-581. In 1920 kwam daar het huis op de Keizersgracht 577 bij. Hope & Co en Van Loon & Co bleven in die panden gevestigd tot 1962. In 1854 trouwde Hendrik Maurits Jacobus van Loon met Louise Catharina Antoinetta Borski, kleindochter van de beroemde Weduwe Borski — hun oudste en hun jongste zoon werden partners bij Hope. Certificaten die waren uitgegeven op naam van de Weduwe W. Borski werden door hen gedekt tot aan de sluiting van Barings. Nadat Barings failliet was verklaard, ten gevolge van de speculatieve transacties van Nick Leeson, werd het in 1995 door de ING Groep gekocht voor de symbolische som van £ 1.
Eindeloze bankfusies
- 1720 – Mees & Zoonen opgericht in Rotterdam.
- 1840 – De Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM, 1824), bedoeld als opvolger van de VOC, werd uiteindelijk meer een kredietverstrekker. De firma van Weduwe W. Borski hield de NHM overeind met kredieten toen ze in moeilijkheden kwamen door de (onvrijwillige) voorschotten aan Koning Willem I.
- 1863 – Rotterdamsche Bank opgericht.
- 1885 – Hope & Co werkt samen met Van Loon & Co (de voormalige Wed. Borski).
- 1937 – Hope & Co fuseert met Van Loon & Co.
- 1942 – Boissevain & Co fuseert met Heldring & Pierson om verder te gaan als Pierson, Heldring & Pierson.
- 1962 – Hope & Co fuseert met Mees & Zn en wordt Mees & Hope.
- 1964 – NHM fuseert met de Twentsche Bank (1841) en wordt ABN Bank.
- 1964 – De Amsterdamsche Bank (1871) fuseert met de Rotterdamsche Bank en wordt Amro Bank.
- 1967 – ABN koopt de Hollandsche Bank Unie aan (HBU, 1933).
- 1969 – Mees & Hope fuseert met de Nederlandse Overzee Bank (NOB).
- 1975 – ABN Bank koopt Mees & Hope.
- 1975 – Pierson Heldring & Pierson wordt dochter van Amro Bank.
- 1991 – ABN fuseert met AMRO en wordt ABN AMRO Bank.
- 1993 – Pierson, Heldring & Pierson (dochter van AMRO) fuseert met Mees & Hope (dochter van ABN) en wordt MeesPierson.
- 1995 – ING Groep koopt Barings.
- 1996 – MeesPierson wordt gekocht door de Fortis bank en wordt Fortis MeesPierson. MeesPierson stond onder toezicht van de Nederlandse Bank sinds 1995 vanwege de grote buitenlandse verliezen op aandelen en goederen, wat door Fortis gebruikt werd om een veel lagere prijs voor de overname te bedingen. MeesPierson had zo’n 4.000 werknemers en een grote en waardevolle portefeuille. Na de overname door Fortis werden Belgische, Zwitserse, Luxemburgse en Spaanse private banking afdelingen toegevoegd.
- 2005 – Fortis hernoemt zijn private banking wereldwijd als Fortis Private Banking, maar maakt een uitzondering voor MeesPierson vanwege de machtige naam en geschiedenis. Sinds 2009 gaat die bank door het leven zonder de Fortis toevoeging als MeesPierson.
- 2008 – Fortis gaat failliet.
- 2010 – ABN AMRO fuseert met Fortis. ABN AMRO Private Banking en MeesPierson gaan verder als ABN AMRO MeesPierson.
If you see this after your page is loaded completely, leafletJS files are missing.