De Amstelsluizen
Een sluizencomplex in de Amstel, tussen Prinsengracht en Singelgracht, vlak voor Theater Carré (het theater is uit 1887), heet de Amstelsluizen. Ze zijn een Rijksmonument, gebouwd in 1673, ontworpen en gebouwd op initiatief van de Amsterdamse burgemeester en wiskundige Johannes Hudde (1628-1704). De sluizen werden gebouwd om het waterniveau in de rivier de Amstel te beheersen (dat nog onderhevig was aan de getijden van het IJ, dus zout water uit het IJ moest buitengehouden worden) en ze waren ook nodig om de toevloed van water uit de polders rond Amsterdam te controleren. Tot een paar jaar geleden werden ze met de hand bediend met kaapstanders, nu met gebruik van hydraulica.
De lay-out van de Amstelsluizen
De sluizen bestaan uit drie schutsluizen, een grote in het midden en twee smallere aan weerskanten ernaast. De sluizen hebben een lengte van 47 m. Vroeger waren er speciale spuisluizen tussen de buitenste schutsluizen en de kades. In 1872, nadat de Oranjesluizen in het oostelijk deel van het IJ waren aangelegd en het IJ van de Noordzee was afgesloten door de Afsluitdijk, veranderde de functie van de Amstelsluizen en werden ze opnieuw ingericht en gerenoveerd.
Waterproblemen in de 17e eeuw
In 1649 werd de Nieuwe Vaart gegraven (van het Oosterdok naar het oosten), bedoeld om de waterdoorvoer in de stad te verbeteren en het dichtslibben van het IJ tegen te gaan, wat een probleem was geworden na de aanleg van Kattenburg, één van de Oostelijke Eilanden. In 1675 waren er voortdurend problemen in Amsterdam met de waterbeheersing: je had te maken met de getijden in de Zuiderzee en het IJ, de onvoldoende verversing van het water in de grachten en de afvoer van het water dat via de Amstel binnenkwam. Een team bestaande uit Daniël Stalpaert, Nicolaas van der Heijden en Douwe Claesz, geleid door de Amsterdamse burgemeester Johannes Hudde (1628-1704), probeerde die problemen aan te pakken.
Sluizen & watermolens
De Amstelsluizen waren voornamelijk gebouwd om de toevloed van water via de Amstel vanuit de polders rondom te controleren. Om de waterkwaliteit in de stad te verbeteren stelde het team in 1675 voor om het waterniveau in de stad zo hoog mogelijk te houden, net onder het punt waarop kelders en lagere huisdelen zouden onderlopen. De Amstelsluizen zouden dan gesloten worden telkens wanneer dat kritieke punt was bereikt — maar dat betekende helaas ook dat elke keer dat die situatie zich voordeed water ook niet meer via het IJ kon worden gespuid. Het toegenomen afvalwater in de stad, de waterlekken telkens als de sluizen werden gebruikt en de snel stijgende waterniveaus wanneer het regende maakten de situatie alleen maar complexer.
Hudde stelde voor om drie rosmolens (door paarden aangedreven watermolens) te gebruiken, net buiten de Amstelsluizen, om van het overtollige water af te komen. Deze zouden dan het water de stad weer uit pompen, terug in de Amstel. Aan beiden kanten van de rivier werden barrières opgeworpen in de Singelgracht, wat neerkwam op het terugsturen van het water naar het Amstelland. Het Waterschap Amstelland was hier uiteraard niet blij mee en stond het alleen toe wanneer de stad gevaar liep om onder te lopen — het stadswater dat werd uitgepompt was meestal vies en stinkend.
Einde van de vuilwatermolens
Het idee was geweest om de toegenomen vervuiling van de rivier en het grachtenwater te bestrijden door schoner water binnen te laten en de grachten door te spoelen door het vuile stadswater via de sluizen aan de westkant van de stad naar het IJ te spuien. Maar er was steeds minder getijdenwerking, en een gebrek aan kennis over hoe zoet en zout water zich gedragen tijden het spoelen (het zoete water spoelt over het zoute water heen dat bij de bodem blijft liggen, waardoor de grachten dichtslibten met stinkende modder). Al met al bleken de 17e eeuwse theorieën over waterbeheersing al snel onvoldoende effectief — de rosmolens bij de Amstelsluizen werden in 1687 afgebroken.
Ze werden aanvankelijk vervangen door vier windmolens (twee aan elke buitenkant van de stad bij het IJ aan de westkant en oostkant). Maar door zuinigheid van het stadsbestuur waren dit lang niet genoeg windmolens (12 was het benodigde minimum geweest) om een effectieve oplossing te zijn voor het probleem van het vuile water. In 1812 brak de stad de laatste vuilwatermolens af. Effectieve grachtenspoeling werd pas bereikt in 1874 toen er een stoomgemaal bij Zeeburg werd geplaatst.
Veranderingen aan de sluizen
In de 19e eeuw werden de sluizen uitgebreid heringericht en gerenoveerd. De westelijke spuisluis werd weggehaald (aan de westkant, het verst van Carré). De dubbele spuisluisdeuren van de oostelijke kade (aan de kant van Carré) werden na de Tweede Wereldoorlog vervangen. Ze zijn nu van gietstaal, de originele deuren waren van smeedijzer en brons. Drie sluiswachters bedienen deze sluizen. De kleine gebouwtjes bovenop de sluizen werden ooit gebruikt om tol te heffen. Het kleine bakstenen gebouwtje in het midden was bedoeld voor de sluiswachter, sinds 2021 wordt het ook soms als alternatief hotel gebruikt.
If you see this after your page is loaded completely, leafletJS files are missing.