Bouwen op een natte spons
Amsterdam werd gebouwd op de drassige grond van de Amsteldelta, die vaak overstroomde en die voornamelijk uit veengrond en moeras bestond. Dit type grond (dikke samengeperste plantresten die onder water geconserveerd zijn) lijkt nog het meest op een natte spons — zodra je er gewicht op zet wordt het water er uitgeperst en klinkt de bodem in. Dat is waar de vroege bewoners van dit gebied (zo’n 4.500 jaar geleden) maar mee hadden te leven, dus heel lichtgewicht houten huisjes waren de regel.
Huizen werden gewoonlijk op terpen gebouwd, kleine kunstmatige heuveltjes. Maar na een jaar of tien was de grond onder hun voeten zo ver gezakt dat ze hun huizen moesten afbreken, de grond genoeg ophogen en hun woning opnieuw moesten opbouwen. De Romeinen hadden waarschijnlijk wel een punt toen ze in 50 v.Chr. het land ten noorden van de Rijn (midden van Nederland) bestempelden als “onbewoonbaar en alleen geschikt voor barbaren”.
Zorgen om het maaiveld
De zompige grond is eeuwenlang een bron van zorgen geweest. Hoewel de Romeinen heel goed wisten hoe belangrijk paalfunderingen waren, was deze kennis in de Lage Landen schijnbaar vergeten tijdens de vroege Middeleeuwen. Toen men weer heipalen ging gebruiken ontbrak de kennis van de grondlagen onder hun voeten, dus waren de gebruikte palen niet lang genoeg om de stabiele zandlaag te bereiken — men rekende op de kleefkracht van de grond aan de palen. Dat is één van de redenen waarom zoveel oudere huizen in Amsterdam blijven verzakken.
Het gewicht van de materialen die gebruikt werden om de grond op te hogen maakte de situatie alleen maar erger. Hoe verder de grond werd opgehoogd, hoe zwaarder hij werd en hoe meer hij zonk. En toen de stad in 1669, na een paar verwoestende stadsbranden, houten huizen verbood en bakstenen huizen verplicht maakte (eigenlijk vanaf 1521, maar daar hielden velen zich niet aan), leden de zwaardere huizen nog meer onder de verzakkende grond. Het maaiveld lag in in 1325 zelfs meer dan 5 meter lager dan tegenwoordig!
Droge & warme voeten houden
Inpoldering (dijken bouwen en het water wegpompen) versnelde het inklinken van het veen natuurlijk nog meer. Rond Amsterdam verdween veel veengrond door inklinking, turfwinning en erosie van de oevers van de nieuw gevormde veenmeren. In de polders werd turf gewonnen en gedroogd om als brandstof te dienen voor de stad gedurende de winter en voor de groeiende industrie, want hout was behoorlijk schaars geworden nadat de bossen in de 11e tot 13e eeuw gedecimeerd waren.
Door de turfwinning op grote schaal ontstonden grote veenmeren zoals het Haarlemmermeer, dat na 1850 met de komst van stoomgemalen werd ingepolderd en tot weideland gemaakt — dit is waar nu de luchthaven Schiphol ligt. Er zijn nog maar heel weinig stukken van het oorspronkelijke veenlandschap over, zoals de Meerzicht polder en De Poel, allebei in het Amsterdamse Bos.
Een omgekeerd bos
Het dichtste bos in Nederland ligt recht onder Amsterdam, zeggen ze wel eens. Het Koninklijk Paleis op de Dam wordt omhoog gehouden door 13.659 palen. Het Centraal Station is op 8.687 houten palen gebouwd en het Concertgebouw rust op 2.186 palen. De Noren pochten ooit dat “Noorwegen Amsterdam droeg”. Er zijn zelf zoveel Noorse en Baltische bomen die de oude gebouwen omhoog houden dat je er best een omgekeerd bos in kunt zien.